dinsdag 22 december 2009

De wijze bok, een kerstverhaal voor onder de spaarlamp

Ooit in een grijs, barbaars verleden, toen de dieren nog praten konden, woonden geiten en mensen vriendschappelijk naast elkaar, in een klein landje aan de zee.

Diep in dit barbaarse land stond een grote stal, van zwart geteerd hout, met tientallen prachtige witte geiten. ’s Nachts sliepen zij lekker warm met zijn allen in de stal en overdag knabbelden zij buiten wat rond, terwijl zij het laatste nieuws bespraken. De geiten deden wat geiten graag doen en waren gelukkig.

Maar op een koude winterdag, terwijl de sneeuw rond de stal stoof, deed de boer de staldeuren ’s morgens niet open. “Natuurlijk”, dachten de geiten “hij vind het buiten te koud voor ons, wat hebben wij toch een aardige boer” en zij knabbelden wat aan het stro. Wat de geiten niet wisten was dat de koning van het land opdracht gegeven had alle geiten te doden “Zij zijn behekst en straks maken zij ons ziek” had zijn raadsheer gezegd, daarom moesten nu alle geiten gedood en verbrand worden.

Door het raampje van de stal zagen de geiten grote, grijze vrachtwagens aan komen rollen, ze knerpten door de sneeuw. “Ah, die komen vast kachels brengen” riepen de geiten blij, en renden nieuwsgierig naar de deur. De vrachtwagendeuren gingen open en mensen met speren en zwaarden klommen naar buiten. Zij kwamen de stal binnen en vermoordden met hun wapens de geiten, een hels kabaal steeg op de stal. Na een half uur was het weer stil. Langzaam stroomde onder de zwarte staldeur, door de sneeuw, een beekje donkerrood bloed naar buiten.

De mensen gooiden de geiten op een grote hoop en staken die in brand. Een vreselijke stank drong door in de neus van het jongste bokje dat zich in de klok verstopt had. Hij probeerde zo zacht mogelijk te huilen om niet ontdekt te worden. Die nacht kroop het bokje uit de klok en vluchtte het grote donkere eikenwoud in. De stank van verbrand vlees hing nog dagen om hem heen.

In de jaren die volgden ging het slechter en slechter met de mensen in het land. Het leek of de geen doel meer hadden en alleen nog op zoek waren naar zoveel mogelijk geld en macht. De mensen met macht zorgden ervoor dat zij schatrijk werden door met mooie praatjes geld af te pakken van de arme mensen. (Nu zal je misschien zeggen “Mijnheer de verteller u overdrijft, zo erg kan het niet geweest zijn.” Maar je moet je realiseren dat het lang geleden gebeurde, in een vreselijk barbaars land.)

Toen de samenleving uiteindelijk veranderd was in een alleen-leving kwam op een frisse lentedag een grote, sterke bok uit het eikenwoud gewandeld. De bok liep naar zijn oude stal en ging in de deuropening van de nu vervallen stal zitten. De mensen en dieren waren nieuwsgierig naar de grote bok en vroegen hem: “Wie ben je ? “ “Ik ben je broer” antwoordde de bok dan. “Maar wat doe je bok ?” “Ik ben” zei de bok dan eenvoudig en hij zweeg verder en bleef zitten.

De mensen vertelden elkaar over deze mooie, raadselachtige bok en wat hij zei en steeds vaker kwam iemand hem om raad vragen. Steeds gaf hij dezelfde raad maar de mensen waren er tevreden mee.
De raad die de bok steeds gaf was “Stel je voor, dat wat je wil doen, door de ander bij jou gedaan wordt, zou je dat willen ?” en verder zweeg hij.

En langzaam, langzaam aan, begon de alleen-leving weer een samenleving te worden.
Daarom hebben bokken vanaf die tijd een sik , waardoor zijn zo’n wijs voorkomen hebben.

2 opmerkingen:

  1. Volledig mee eens, ze hebben er een sik van gekregen, van dat kijken naar de capriolen van al die mensen:)

    BeantwoordenVerwijderen